Argumentatio-1

Paragraaf 49

quid censes hunc ipsum Sex. Roscium quo studio et qua intellegentia esse in rusticis rebus? Vt ex his propinquis eius, hominibus honestissimis, audio, non tu in isto artificio accusatorio callidior es quam hic in suo. verum, ut opinor, quoniam ita Chrysogono videtur qui huic nullum praedium reliquit, et artificium obliviscatur et studium deponat licebit. quod tametsi miserum et indignum est, feret tamen aequo animo, iudices, si per vos vitam et famam potest obtinere; hoc vero est quod ferri non potest, si et in hanc calamitatem venit propter praediorum bonitatem et multitudinem et quod ea studiose coluit, id erit ei maxime fraudi, ut parum miseriae sit quod aliis coluit non sibi, nisi etiam quod omnino coluit crimini fuerit. 

 

Vertaling

Wat deze Sextus Roscius hier zelf betreft: welke toewijding en kennis denk je dat hij heeft in landbouwzaken? Zoals ik van zijn verwanten hoor (zeer achtenswaardige mensen), ben jij in je professie als aanklager niet kundiger dan hij in de zijne. Maar omdat het Chrysogonus goeddunkt om hem geen enkel landgoed te laten houden, vrees ik dat hij zijn vakkennis zal vergeten en zijn toewijding zal verliezen. Hoewel dat ellendig en onwaardig is, heren rechters, zal hij dat toch gelaten verdragen als hij door uw toedoen zijn leven en goede naam terug kan krijgen. Maar wat onverdraaglijk is: dat hij in dit onheil is beland door de hoge kwaliteit en het grote aantal van zijn landgoederen en dat de toewijding waarmee hij die onderhield, hem het meeste nadeel oplevert. En alsof het nog niet genoeg leed voor hem was dat hij ze voor anderen heeft onderhouden en niet voor zichzelf, dat hij nu ook nog aangeklaagd is voor het feit dat hij er überhaupt op gewerkt heeft.

callidior: ironie (zie thema stijlfiguren). Cicero zet Erucius in de speech juist als slechte aanklager neer (zie bijv. §38, en §50 accusator ridiculus). Ook in §61 maakt Cicero een toespeling dat Erucius vroeger betere pleidooien hield: restitue nobis aliquando veterem illam tuam calliditatem.

artificio accusatorio – artificium: repetitio (zie thema stijlfiguren) die de ironische vergelijking van Roscius en Erucius versterkt.

coluit (3x): de repetitio versterkt het duizelingwekkende effect van de laatste zin die bewust ingewikkeld geformuleerd is om duidelijk te maken in welke bochten Erucius zicht moest wringen om het feit dat Roscius op het land van zijn vader gewerkt heeft, tot misdaad te maken. Wat blijft hangen, is het woord colere zelf dat uitermate positieve connotaties voor een Romein heeft (zie ook §50), maar hier op paradoxale manier letterlijk naast crimen geplaatst wordt.

si per vos vitam et famam potest obtinere: Cicero verwijst hier weer naar de wens van Sextus Roscius junior om af te zien van zijn vaders erfenis als zijn leven en eer maar gespaard blijven. Zie ook §7.

quid censes ..., quo studio et qua intellegentia: de zin is enigszins los geconstrueerd, waarbij quo studio t/m rusticis rebus de eerste vraag als het ware preciseert; hunc ipsum Sex. Roscium fungeert tegelijkertijd als object bij censes en als subjectsaccusativus bij esse (‘Wat denkt u over Sextus Roscius zelf hier, met wat voor ijver en kunde [denkt u dat hij] zich met plattelandszaken bezighoudt?’). 

et artificium obliviscatur et studium deponat licebit: lees licebit ut et artificium obliviscatur et studium deponat (omdat de bijzin een noodzakelijk aanvulling is bij het predicaat licebit kan het voegwoord ut weggelaten worden).

hoc vero t/m maxime fraudi: ‘maar dit is wat niet verdragen kan worden, dat, als hij niet alleen in deze rampspoed terecht is gekomen vanwege de kwaliteit en veelheid van zijn landerijen, maar ook omdat hij ze ijverig bebouwd heeft, dat feit hem het meest tot nadeel zal zijn.’