Argumentatio-2

Paragraaf 94

dices: 'quid postea, si Romae adsiduus fui?' respondebo: 'at ego omnino non fui.' — fateor me sectorem esse, verum et alii multi. — at ego, ut tute arguis, agricola et rusticus. — non continuo, si me in gregem sicariorum contuli, sum sicarius. — at ego profecto qui ne novi quidem quemquam sicarium longe absum ab eius modi crimine. permulta sunt quae dici possunt qua re intellegatur summam tibi facultatem fuisse malefici suscipiendi; quae non modo idcirco praetereo quod te ipsum non libenter accuso verum eo magis etiam quod, si de illis caedibus velim commemorare quae tum factae sunt ista eadem ratione qua Sex. Roscius occisus est, vereor ne ad plures oratio mea pertinere videatur.

 

Vertaling

U zult zeggen: ‘Als ik voortdurend in Rome was, wat dan nog?’ Ik zal dan zeggen: ‘Maar ik ben daar helemaal niet geweest.’ ‘Ik beken dat ik een opkoper ben, maar ik ben lang niet de enige.’ ‘Maar ik ben, zoals u me zelf verwijt, een boer en kom van het platteland.’ ‘Als ik me in een groep van sluipmoordenaars heb begeven, ben ik niet direct zelf een sluipmoordenaar.’ ‘Maar zeker ik, die niet eens een sluipmoordenaar ken, sta mijlenver af van een dergelijke verdenking. Er kunnen nog heel veel dingen gezegd worden waaruit je kunt afleiden dat u de beste mogelijkheid had voor het plegen van een misdrijf. Ik sla die nu over. Niet alleen omdat ik uzelf niet graag beschuldig, maar meer nog omdat als ik over alle moorden zou willen spreken die toen begaan zijn vergelijkbaar met die op Sextus Roscius, ik bang ben dat mijn betoog de indruk wekt ook nog op vele anderen te slaan.

Her eerste deel van deze paragraaf is een zeer uitgebreide fictieve altercatio tussen Sextus Roscius en Roscius Magnus (zie §92).

Romae assiduus: herhaling van §92 (assiduus eo tempore Romae)

alii multi: ook dit is een herhaling; Cicero heeft Magnus in §92 dezelfde (niet gekke) verdedigingsstrategie laten gebruiken.

sectorem – agricola: herhaalt de tegenstelling in §88. Voor het beeld van Sextus Roscius als een beetje stroeve maar onschuldige boer, zie ook §18 en §46.

permulta sunt: zie §92 voor dezelfde versterking van multa. Het volgende summam facultatem sluit hier mooi bij aan.

praetereo: vaak wijst het werkwoord op een praeteritio (zie thema stijlfiguren). Hier blijft de inhoud van de praeteritio bewust vaag (zie ook context).

non libenter accuso: zie §91.

ad plures oratio mea pertinere: wie deze potentiële misdadigers zijn, zegt Cicero niet (zie ook §91). Hij kan echter niet letterlijk bedoelen dat ook Sulla hiervan afwist, zoals soms gesuggereerd wordt (voor zijn voorzichtigheid ten opzicht van Sulla zie §6).

tute: versterkte vorm van tu (‘jij nota bene’).

ne ... quidem: ‘zelfs niet ...’

quemquam: als er een ontkenning (hier ne ... quidem) in het spel is, gebruikt het Latijn quisquam i.p.v. aliquis (vergelijk ‘some’ en ‘any’ in het Engels).

eo magis: ‘des te meer’. 

vereor ne: ‘ik vrees dat’. Na werkwoorden van vrezen gebruikt het Latijn het voegwoord ne, omdat men hoopt dat het niet gebeurt.