Argumentatio-2

Paragraaf 93

age nunc ceteras quoque facultates consideremus. erat tum multitudo sicariorum, id quod commemoravit Erucius, et homines impune occidebantur. quid? ea multitudo quae erat? opinor, aut eorum qui in bonis erant occupati, aut eorum qui ab eis conducebantur ut aliquem occiderent. si eos putas qui alienum appetebant, tu es in eo numero qui nostra pecunia dives es; sin eos quos qui leviore nomine appellant percussores vocant, quaere in cuius fide sint et clientela; mihi crede, aliquem de societate tua reperies; et, quicquid tu contra dixeris, id cum defensione nostra contendito; ita facillime causa Sex. Rosci cum tua conferetur. 

 

Vertaling

Laten we dan nu de andere mogelijkheden overwegen. Er was toen een grote groep sluipmoordenaars, zoals Erucius al heeft aangegeven, en er werden ongestraft mensen vermoord. Maar wie vormden dan die grote groep? Ik denk ofwel diegenen die druk bezig waren met het opkopen van goederen, ofwel diegenen die door hen in dienst genomen werden om iemand te vermoorden. Als u diegenen bedoelt die uit waren op andermans bezittingen dan hoort u ook bij hen omdat u rijk bent geworden met ons geld. Maar als u op hen doelt die met een mildere term ‘doodstekers’ worden genoemd, zoek dan eens uit onder wiens bescherming ze staan en wie hun patroon is. Geloof me, u zult uitkomen bij iemand uit uw eigen gelederen. En wat u er ook maar tegenin kunt brengen, vergelijk dat met mijn verdediging – zo kunnen uw zaak en die van Sextus Roscius heel gemakkelijk vergeleken worden.

sicariorum – percussores: Cicero gebruikt twee woorden voor ‘moordenaar’. Blijkbaar was percussor een eufemisme (leviore nomine) dat blijkbaar nog niet zo gebruikelijk was (het woord komt in onze bronnen hier voor het eerst voor).

occupati – occiderent: de sterke alliteratie maakt duidelijk dat de twee groepen mensen nauw samenwerken en het dus eigenlijk niet veel uitmaakt bij welke Magnus nu hoort. Winst maken in tijden van proscriptie en mensen daarvoor doden is volgens Cicero niet wezenlijk verschillend.

nostra pecunia dives: een prachtige omschrijving voor een dief. Het verrassende bezittelijk voornaamwoord ‘ons’ vormt de overgang naar §94 waar Cicero met de mond van Sextus Roscius tegen Magnus zal spreken.

societate: zie §86 en §88 voor de societas van de Titi Roscii en Chrysogonus.

eorum: gen. bij multitudo (vorige zin).

alienum: het adjectief alienus (‘andersmans, van een ander’) is hier zelfstandig gebruikt (‘dat van een ander, andermans bezit’).

tu es in eo numero: ‘jij behoort tot die groep’ (zie Pinkster s.v. numerus 6).

sin eos: vul aan putas. 

vocant: het subject hiervan is qui leviore nomine appellant.

dixeris: fut. ex.

contendito: imperativus fut. (‘jij zult moeten vergelijken’).