Digressio

Paragraaf 33

hominem longe audacissimum nuper habuimus in civitate C. Fimbriam et, quod inter omnis constat, nisi inter eos qui ipsi quoque insaniunt insanissimum. is cum curasset in funere C. Mari ut Q. Scaevola volneraretur, vir sanctissimus atque ornatissimus nostrae civitatis, de cuius laude neque hic locus est ut multa dicantur neque plura tamen dici possunt quam populus Romanus memoria retinet, diem Scaevolae dixit, postea quam comperit eum posse vivere. cum ab eo quaereretur quid tandem accusaturus esset eum quem pro dignitate ne laudare quidem quisquam satis commode posset, aiunt hominem, ut erat furiosus, respondisse: 'quod non totum telum corpore recepisset.' quo populus Romanus nihil vidit indignius nisi eiusdem viri mortem, quae tantum potuit ut omnis occisus perdiderit et adflixerit; quos quia servare per compositionem volebat, ipse ab eis interemptus est. 

 

Vertaling

Onlangs hebben we in onze staat Gaius Fimbria gehad, een buitengewoon roekeloze en ook volslagen krankzinnige man (daarover bestaat algemene overeenstemming, met uitzondering van hen die zelf ook krankzinnig zijn). Hij zorgde ervoor dat bij de begrafenis van Gaius Marius de meest eerbiedwaardige en geachte man in onze staat, Quintus Scaevola, werd verwond. Het is hier niet de plaats om Scaevola uitgebreid te loven en er zou toch niet meer gezegd kunnen worden dan het Romeinse volk al in zijn geheugen bewaart. Nadat Fimbria had vernomen dat Scaevola het kon overleven, daagde hij hem voor het gerecht. Toen hem werd gevraagd waarvan hij in vredesnaam diegene zou beschuldigen die niemand gezien zijn reputatie ook maar voldoende uitvoerig loven kon, toen heeft de man, gek als hij was, naar men zegt geantwoord: “omdat hij niet het héle wapen met zijn lichaam heeft opgevangen.” Het Romeinse volk heeft nooit iets gezien dat meer onwaardig was, of het moet de dood van diezelfde Scaevola zijn, die zo’n enorme uitwerking had dat hij alle burgers in het verderf stortte en ontmoedigde. Omdat Scaevola door diegenen die hij door verzoening wilde redden, zelf uit de weg werd geruimd.

audacissimum – insanissimum: na het positieve audacter in §31 verwachten de toehoorders misschien dat met audacissimus een positief exemplum geïntroduceerd wordt. Maar als de naam van de beruchte Fimbria hen niet al liet twijfelen, dan konden ze aan het einde van de zin zien dat audax een negatieve connotatie heeft (en met insanus op een lijn staat). De twee negatieve kwalificaties staan tegenover twee uitermate positieve superlativi (sanctissimus atque ornatissimus) waarmee Scaevola geprezen wordt. De hele alinea is daarmee sterk antithetisch van aard.

insaniunt insanissimum: het polyptoton (zie thema stijlfiguren) is onderdeel van een woordveld van waanzin en nietswaardigheid (samen met furiosus en indignius). Het is voor de toehoorders makkelijk om dit oordeel op de tegenpartij van Roscius junior toe te passen.

multa dicantur – plura dici possunt: herhaling van hetzelfde woord in verschillende trappen van vergelijking (een soort polyptoton, zie thema stijlfiguren); Scaevola’s roem wordt daardoor bijzonder benadrukt. Alleen het collectieve geheugen van de Romeinen, niet een enkeling kan de nagedachtenis aan hem bewaren (zie ook later ne laudare quidem quisquam satis commode possit).

omnes occisus perdiderit et afflixerit: de alliteratie omnes occisus versterkt de tegenstelling tussen Scaevola (die sterft) en alle andere (die blijven leven, maar om hem rouwen). De volgende zin versterkt de indruk van een bijna paradoxale en zeker volledig onterechte dood: Scaevola wilde alle Romeinen redden van de dictatuur van Marius’ zoon en werd juist daarom door hen gedood.

In §33-34 brengt Cicero een exemplum om door middel van analogie de absurditeit van de situatie waarin Roscius junior verkeert te verduidelijken. Omdat dit stuk van het voorafgaande duidelijk afgezonderd is, noemt Dyck in zijn commentaar het een digressio II. De gebeurtenissen vonden plaats voordat Sulla in 82 v.Chr. de macht in Rome overnam (dat is belangrijk – hij is niet schuldig aan het brute geweld, zie ook §21), maar zijn wel met de situatie van 80 v.Chr. verbonden omdat ze eveneens in een tijd van burgeroorlog spelen.

C. Fimbria: Cicero vergelijkt hier de zaak tegen Roscius met een proces uit 86 v.Chr., waarin Fimbria (een van de bekendste en felste aanhangers van Marius die bij de dood van veel Romeinen betrokken was) de bekende politicus en jurist Q.M. Scaevola pontifex had aangeklaagd. Het is niet bekend hoe de aanklacht in dit proces luidde, misschien was het perduellio, landverraad. Wel is bekend dat Scaevola is vrijgesproken, en dat is wellicht het doel van de vergelijking: Cicero lijkt de rechters hiermee aan te sporen om ook Roscius vrij te spreken.

C. Marius: de grote tegenspeler van Sulla in de jaren 80 v.Chr. De strijd tussen de twee leidde tot een burgeroorlog in Rome die uiteindelijk de dictatuur van Sulla tot gevolg had. Hij stierf in 86 v.Chr.

Q. Scaevola: droeg de bijnaam Pontifex; één van Cicero’s leermeesters en voorbeelden. Hij werd in 82 v.Chr. gedood, en Cicero’s enorme lof in deze passage zou men bijna als een late lijkrede kunnen beschouwen. Daarbij past ook de toespeling op het collectieve geheugen van de Romeinen (populus Romanus memoria retinet) – een lijkrede was ervoor bedoeld om de overledene als iemand neer te zetten die memoria verdient.

quod non totum telum corpore recepisset: verwijst naar een context van gevechten tussen gladiatoren van wie blijkbaar verwacht werd dat ze het zwaard dat hen zou doden dapper en met ‘volle borst’ tegemoet gingen.

hominem t/m insanissimum: et koppelt de twee superlativi (‘verreweg de brutaalste en, behalve te midden van mensen die zelf ook waanzinnig zijn, de waanzinnigste’).

curasset: = curavisset.

diem Scaevolae dixit: juridisch taalgebruik: diem dicere + dat. = iemand op een bepaalde dag voor het gerecht dagen (Pinkster s.v. dies II.1).

quid tandem accusaturus esset eum, qui: ‘waarom hij in ‘s hemelsnaam hém zou beschuldigen, die ...’. Na een vraagwoord drukt tandem ongeduld of verontwaardiging uit (‘waarom toch’, ‘waarom in ‘s hemelsnaam’). Het zgn. perifrastisch futurum (vorm van esse met parcipium futuri) wordt gebruikt omdat het Latijnse futurum geen eigen coniunctivus kent. 

ne laudare quidem: ne ... quidem = ‘zelfs niet ...’

quisquam: als er een ontkenning in het spel is, zoals hier ne ... quidem, dan gebruikt het Latijn quisquam in plaats van aliquis (dit taalverschijnsel is enigszins te vergelijken met het gebruik van some en any in het Engels).

ut erat furiosus: ‘waanzinnig als hij was’, ‘in zijn waanzin’.

quo populus Romanus nihil vidit indignius: quo is abl. comparationis bij indignius (‘niets afschuwelijker dan dit’).

ut omnes occisus perdiderit et afflixerit: occisus (ppp van occidere ‘doden’) is dominant gebruikt: ‘(zo)dat hij, gedood zijnde, alle mensen ongelukkig maakte en ontmoedigde’, oftewel, ‘zodat zijn dood alle ongelukkig maakte en ontmoedigde.’

per compositionem: ‘door een verzoening (van de partijen)’ (zie Pinkster 5).