Argumentatio-1

Paragraaf 80

quid ergo est quo tamen accusator inopia argumentorum confugerit? eius modi tempus erat' inquit 'ut homines volgo impune occiderentur; qua re hoc tu propter multitudinem sicariorum nullo negotio facere potuisti.' interdum mihi videris, Eruci, una mercede duas res adsequi velle, nos iudicio perfundere, accusare autem eos ipsos a quibus mercedem accepisti. quid ais? volgo occidebantur? per quos et a quibus? nonne cogitas te a sectoribus huc adductum esse? quid postea? nescimus per ista tempora eosdem fere sectores fuisse collorum et bonorum? 

 

Vertaling

Waartoe heeft de aanklager uiteindelijk bij gebrek aan argumenten zijn toevlucht genomen? “Het was een tijd,” zei hij, “waarin mensen massaal ongestraft vermoord werden. Daarom heb je dit vanwege de grote hoeveelheid huurmoordenaars zonder enige moeite kunnen doen.” Soms lijk jij, Erucius, mij twee vliegen in een klap te willen slaan, ons met het proces overspoelen, en juist hen aanklagen van wie jij je loon gekregen hebt. Wat zei je? Werden er massaal moorden gepleegd? Wie pleegden die en in opdracht van wie? Je bent toch niet vergeten dat je door de opkopers hiernaartoe gebracht bent? Wat verder? Weten we niet dat in die tijd vrijwel dezelfde mannen nekken doorsneden en goederen opkochten?

‘eiusmodi … facere potuisti’: voor de laatste keer (zie §40, 54 en 58) citeert Cicero in dit deel van de argumentatio de woorden van Erucius om aan te geven hoe slecht zijn aanklacht was.

mercede – mercedem: woordherhaling waarmee Cicero nog een keer benadrukt dat Erucius geld voor zijn aanklacht heeft gekregen (zie §54).

sectoribus – sectores: wederom een woordherhaling. Het woordspelletje sectores collorum et bonorum is heel opvallend omdat het een zeugma is (zie thema stijlfiguren). Het zegt inhoudelijk hetzelfde als de eveneens gedurfde formulering in §78 (in caede atque ex caede).

multitudo sicariorum: in §78 heeft Cicero al gezegd dat de Titi Roscii in het verleden menige burger die vogelvrij verklaard was, hadden gedood. Erucius’ algemene opmerking, die Cicero hier citeert, valt dus op de Titi Roscii terug, net alsof Erucius hen als verdachte had willen aanwijzen, zie §81.