Peroratio

Paragraaf 152

an vero, iudices, vos non intellegitis nihil aliud agi nisi ut proscriptorum liberi quavis ratione tollantur, et eius rei initium in vestro iure iurando atque in Sex. Rosci periculo quaeri? Dubium est ad quem maleficium pertineat, cum videatis ex altera parte sectorem, inimicum, sicarium eundemque accusatorem hoc tempore, ex altera parte egentem, probatum suis filium, in quo non modo culpa nulla sed ne suspicio quidem potuit consistere? numquid hic aliud videtis obstare Roscio nisi quod patris bona venierunt?   

 

Vertaling

Of begrijpt u werkelijk niet, heren rechters, dat het er uitsluitend om gaat de kinderen van geproscribeerden hoe dan ook uit de weg te ruimen en dat ze proberen een precedent te scheppen via uw vonnis onder ede en via het proces tegen Sextus Roscius? Is het twijfelachtig om welke misdaad het gaat, wanneer u aan de ene kant een opkoper ziet, een vijand, een sluipmoordenaar die tegelijkertijd nu de aanklager is, en aan de andere kant een behoeftige, een zoon gewaardeerd door zijn verwanten, bij wie niet alleen geen enkele schuld maar zelfs geen verdenking kon bestaan? U ziet toch dat Roscius niets anders in de weg staat dan het feit dat zijn vaders bezittingen werden verkocht?

Deze paragraaf versterkt het indringende appèl aan de rechters van de vorige paragrafen met drie retorische vragen.

sectorem ... accusatorem: zoals vaker al varieert Cicero een tricolon: de eerste drie cola zijn karakteriseringen van de tegenpartij; de uit §151 bekende formulering sector et sicarius wordt hier versterkt door het ertussen gezette inimicus. Het blijft daardoor in het midden of nog steeds Chrysogonus of de ‘oude vijanden’ van vader Roscius (zie §17), de Titi Roscii, bedoeld zijn. Het laatste colon, accusator, drukt geen karakteristiek uit, maar verwijst naar hun rol in dit proces (opvallend is dat de eigenlijke aanklager, Erucius, hier volledig uit beeld verdwijnt). Hierdoor benadrukt Cicero ook nog eens dat de aanklager niet betrouwbaar, is omdat hij gedreven wordt door persoonlijke rancune en hebzucht.

numquid ... venierunt: de hele paragraaf gaat over de proscripties en de kinderen van de geproscribeerden die voor de opkopers van de goederen (en de instigatoren van de proscriptie) in de toekomst potentieel gevaarlijk kunnen worden. Als het politieke tij verandert, kunnen zij eventueel wraak nemen en de proscriptie (en dus ook het verkopen) ongeldig laten verklaren. Daarom staat dus hier dat alles glashelder is: Roscius is onschuldig, de tegenpartij schuldig. En de belangrijkste reden dat de aanklagers Roscius hebben aangeklaagd is volgens Cicero dus dat ze daarmee willen voorkomen dat hij later op een wettige manier de proscriptie en de verkoop aanvecht en dat (toekomstige) rechters hem eventueel gelijk zouden geven; want dan moeten Chrysogonus, Capito en Magnus hun mooie nieuwe landgoederen weer verlaten.

in vestro iureiurando: in §8 heeft Cicero eveneens een toespeling gemaakt op de eed waarmee de juryleden moesten zweren dat ze een rechtvaardig oordeel zouden vellen.

nihil aliud agi nisi ut: “dat niets anders gedaan wordt behalve dat”.

quavis ratione: het element -vis is afgeleid van velle (“willen”), dus “welke je wilt”, “welke dan ook”.

dubium est: merk op dat de vraagzin geen vraagpartikel heeft, hetgeen in Cicero ongebruikelijk (maar niet zonder parallellen) is.

ad quem maleficium pertineat: lett. "op wie de misdaad betrekking heeft"; pertineat staat in de coni. omdat het een indirecte vraagzin is.

ex altera parte ... ex altera parte: “aan de ene kant ... aan de andere kant”.

non modo ... sed ne X quidem: “niet alleen ... maar zelfs niet X”

numquid: = num aliquid (na si, nisi, num en ne gaat ali- niet met quisje mee); numquid wordt dikwijls, zoals hier, als één woord gespeld. Het vraagpartikel num anticipeert op een ontkennend antwoord (“toch niet?”).

venierunt: geen vorm van veni-re, maar van ven-ire.