Argumentatio-1

Paragraaf 50

ne tu, Eruci, accusator esses ridiculus, si illis temporibus natus esses cum ab aratro arcessebantur qui consules fierent. etenim qui praeesse agro colendo flagitium putes, profecto illum Atilium quem sua manu spargentem semen qui missi erant convenerunt hominem turpissimum atque inhonestissimum iudicares. at hercule maiores nostri longe aliter et de illo et de ceteris talibus viris existimabant itaque ex minima tenuissimaque re publica maximam et florentissimam nobis reliquerunt. suos enim agros studiose colebant, non alienos cupide appetebant; quibus rebus et agris et urbibus et nationibus rem publicam atque hoc imperium et populi Romani nomen auxerunt. 

 

Vertaling

Jij zou werkelijk een belachelijke aanklager zijn geweest, Erucius, als je in die tijden geboren was toen ze de mannen achter de ploeg vandaan haalden om consul te worden. Want jij die leidinggeven aan landbouwwerkzaamheden als een misdrijf beschouwt, zou die befaamde Atilius, die de gezanten eigenhandig zaaiend aantroffen, vast en zeker als een zeer schandelijke en onwaardige man beschouwd hebben. Maar onze voorouders oordeelden echt heel anders over hem en over andere mannen van dat kaliber. Zij hebben ons de staat, die heel klein en onbeduidend begonnen was, heel groot en machtig nagelaten. Ze bewerkten hun eigen land heel toegewijd, maar ze probeerden niet begerig de akkers van anderen te bemachtigen. Op die manier hebben ze met landerijen, steden en hele naties de staat en dit rijk en de naam van het Romeinse volk groter gemaakt.

accusator ridiculus: voor de eerste keer karakteriseert Cicero Erucius direct met een zo eenduidig negatief bijvoeglijk naamwoord.

agro colendo flagitium: zie het einde van §49 voor een vergelijkbare antithetische plaatsing van het uitermate positieve (agrum) colere en een woord voor misdaad. Ook in deze paragraaf wordt het woord herhaald (agros colere); het is een kernbegrip op dit moment van Cicero’s betoog.

et agris et urbibus et nationibus: tricolon met climax (zie thema stijlfiguren), versterkt door het tweede tricolon rem publicam – hoc imperium – populi Romani nomen). Het eerste woord (agris) is onverwacht in de reeks; het staat hier omdat Cicero daardoor het woord ager de derde keer in de paragraaf kan herhalen. Landbouw representeert de mos maiorum en daarmee ook de basis voor het politieke succes van Rome.

illum Atilium: het ideaal van landbouw is in veel Romeinse exempla terug te zien, bijv. bij Atilius Serranus, de consul van 257 v.Chr. die op zijn land aan het zaaien was toen de senatoren naar hem toekwamen en hem het hoogste ambt in de staat aanboden.

suos enim agros colebant: enim geeft aan dat er een causaal verband bestaat tussen de uitbreiding van het Romeinse Rijk en de morele voortreffelijkheid van de voorvaders (omdat zij moreel hoogstaand waren, konden zij ook het Rijk vergroten).

ne: ‘werkelijk, jazeker’ (zie Pinkster s.v. ne1). 

qui praeesse agro colendo flagitium putes: putare + dubbele dativus ‘beschouwen als’ (‘jij die  praeesse agro colendo als schanddaad beschouwt’); later in deze zin gebruikt Cicero, ter variatie, het werkwoord iudicare.

quem sua manu t/m convenerunt: het subject in deze relatieve bijzin is qui missi erant.  

maiores nostri: ‘onze voorouders’.

longe aliter: ‘volstrekt anders’.

alienos: sc. agros.