Argumentatio-2
Paragraaf 105age nunc illa videamus, iudices, quae statim consecuta sunt. ad Volaterras in castra L. Sullae mors Sex. Rosci quadriduo quo is occisus est Chrysogono nuntiatur. quaeritur etiam nunc quis cum nuntium miserit? nonne perspicuum est eundem qui Ameriam? curat Chrysogonus ut eius bona veneant statim; qui non norat hominem aut rem. at qui ei venit in mentem praedia concupiscere hominis ignoti quem omnino numquam viderat? Soletis, cum aliquid huiusce modi audistis, iudices, continuo dicere: 'necesse est aliquem dixisse municipem aut vicinum; ei plerumque indicant, per eos plerique produntur.' hic nihil est quod suspicione me ponere hoc putetis.
Vertaling
Heren rechters, laten we nu die dingen bezien die daar direct op volgden. De dood van Sextus Roscius is vier dagen nadat hij vermoord werd in Volaterrae in het legerkamp van Lucius Sulla aan Chrysogonus overgebracht. Vraagt iemand ook nu nog wie hem de boodschapper stuurde? Is het niet overduidelijk dezelfde persoon als degene die iemand naar Ameria stuurde? Chrysogonus zorgde ervoor dat de bezittingen van Roscius dadelijk verkocht werden, hoewel hij de man en de toedracht niet kende. Maar hoe kwam hij op het idee het landgoed te begeren van een onbekende man die hij nog helemaal nooit gezien had? Wanneer u iets van dien aard hoort, heren rechters, zegt u meestal gelijk: er moet een stadsgenoot of buurman gepraat hebben. Zij geven meestal inlichtingen, door hen worden de meeste mensen verraden.
age nunc: Cicero wendt zich weer tot zijn primaire publiek van rechters en geeft met age nunc aan dat hij een nieuw punt wil behandelen. Vgl. §108.
nuntiatur: de tegenwoordige tijd is een praesens historicum. Door in een verder niet heel emotionele of gedetailleerde passage het praesens te gebruiken voor een gebeurtenis uit het verleden nodigt de spreker zijn publiek uit om de logica en het gevolg van de beschreven gebeurtenis te begrijpen. Het is dus geen ‘verlevendiging’ van een toch al spannende passage, waar we het praesens historicum ook kunnen tegenkomen, maar eerder een ‘uitnodiging tot meedenken’. De spreker geeft d.m.v. het praesens de indruk dat zijn publiek deze gebeurtenis niet zal betwisten en dat komt hem, juist op een punt in het verhaal dat moeilijk verifieerbaar is, ook goed uit.
soletis ... dicere: Cicero doet opnieuw alsof hij weet wat de rechters denken (zie §98).
suspicione: Cicero heeft in de laatste paragrafen eigenlijk veel geïnsinueerd en weinig bewezen. Het is best gedurfd, maar binnen zijn betoog van evidentia (zie §98 en §101) natuurlijk gepast om bovendien expliciet te zeggen dat hij vermoedens helemaal niet nodig heeft omdat alles heel duidelijk is.
Volaterras ... quadriduo: opnieuw (zie §97) is dit best snel: Volaterra (vandaag Volterra in Toscane; zie plattegrond bij §20) ligt meer dan 200 km van Ameria vandaan (waar Capito was) en meer dan 250 km van Rome vandaan (waar Magnus was). Voor Sulla's belegering van Volaterra zie commentaar bij §20.
castra L. Sullae: ondanks het feit dat Cicero Sulla buiten schot probeert te houden, noemt hij hem toch vaak, ook waar het (zoals hier) niet strikt noodzakelijk is.
Hic nihil est … occupetis: De laatste zin van par. 105 is waarschijnlijk niet goed overgeleverd. De handschriften hebben ‘suspicionem occupetis’. Onze lezing is een poging tot een logische zin te komen en de fout te verklaren in de handschriften: quod me ponere hoc putetis. (zie thema Tekstoverlevering)
videamus: coni. adhortativus in de hoofdzin.
quadriduo: samenstelling van quattuor (‘vier’) en dies (‘dag’): ‘periode van vier dagen’.
miserit: coni. in indirecte vraagzin.
bona: ‘goederen’ (onzijdig meervoud).
veneant: niet van vĕnire (‘komen’) maar van vēnire (‘verkocht worden’), de verkorte vorm van vēnum ire (lett. ‘te koop gaan’); vgl. vēndere en vēnum dare (‘verkopen’).
norat: = noverat.
qui: ‘hoe’
huiuscemodi: ‘van deze aard’, ook te vertalen als adjectief ‘dergelijk’.
audistis: = audivistis.
hic nihil est quod suspicione me ponere hoc putetis: de tekst is enigszins onzeker, maar als we deze reconstructie volgen, dan staat er: “Op dit punt is er voor jullie geen reden om te denken (lett. ‘geen reden dat jullie denken’) dat ik dit poneer op grond van een vermoeden.”