Argumentatio-2
Paragraaf 107haec possum omnia vere dicere, sed in hac causa coniectura nihil opus est; ipsos certo scio non negare ad haec bona Chrysogonum accessisse impulsu suo. si eum qui indici causa partem acceperit oculis cernetis, poteritisne dubitare, iudices, qui indicarit? qui sunt igitur in istis bonis quibus partem Chrysogonus dederit? duo Roscii. num quisnam praeterea? nemo est, iudices. num ergo dubium est quin ei obtulerint hanc praedam Chrysogono qui ab eo partem praedae tulerunt?
Vertaling
Dit zou ik allemaal naar waarheid kunnen zeggen, maar in deze zaak zijn vermoedens niet nodig. Ik weet zeker dat ze niet ontkennen dat Chrysogonus op hun aandringen zich die goederen heeft toegeëigend. Als jullie diegene met eigen ogen zullen zien die een deel van de beloning voor gegeven informatie heeft aangepakt, kunnen jullie dan nog twijfelen, heren rechters, over wie de hint heeft gegeven? Wie zijn degenen aan wie Chrysogonus van deze goederen een deel heeft geschonken? De twee Roscii. Verder nog iemand? Niemand, heren rechters. Dan is er toch geen twijfel meer dat zij die buit aan Chrysogonus hebben aangeboden die van hem een deel daarvan hebben gekregen?
coniectura: herhaalt de gedachte van §105 (suspicio); zie ook §96 (divinatio).
indicivae - indicarit: beide woorden komen van dezelfde stam; Cicero’s formulering is dus tautologisch: natuurlijk is diegene die de beloning voor het beschaffen van informatie krijgt ook diegene die de informatie verschaft heeft.
iudices (2x): het is opvallend dat Cicero hier twee keer kort achter elkaar de rechters aanspreekt. Hij trekt daarmee hun aandacht naar dit voor zijn pleidooi zeer belangrijke punt. Ook in §105 heeft hij hen al twee keer aangesproken, maar niet zo kort na elkaar. Hij doet dat nog een keer in §108-109.
duo Roscii – nemo est: twee heel korte zinnen. Vaak gebruikt Cicero dit soort korte, eenvoudige zinnen voor een belangrijk argument, terwijl hij, als hij minder bewijzen heeft of pure speculaties te berde brengt, vaak ingewikkelde constructies gebruikt.
praedam – praedae: Cicero herdefinieert in deze paragraaf de landgoederen die de Titi Roscii van Chrysogonus hebben gekregen. Eerst waren het beloningen (indicivae, neutraal), nu worden ze echter tot buit in een soort oorlog tegen Sextus Roscius, zie ook §108.
indiciva – praedam/praedae: Cicero doet het voorkomen alsof de twee Titi Roscii als beloning voor het snel informeren van Chrysogonus over de dood van vader Roscius, een deel van zijn landgoederen (zie §99: tres nobilissimos fundos) gekregen hebben.
duo Roscii: in §99 werd alleen Capito als bezitter van drie landgoederen genoemd. Tot nu toe heeft Cicero niet beweerd dat ook Magnus goederen heeft gekregen. Maar in §108 wordt gezegd dat Magnus de overige landgoederen samen met Chrysogonus bezat.
coniectura opus est: de onpersoonlijke uitdrukking opus est + abl. betekent ‘... is nodig’.
indicivae: indiciva, -ae (f) = ‘beloning voor gegeven informatie’ (vgl. indicare).
qui sunt igitur ... quibus: ‘wie zijn dan (degenen) ... aan wie’.
num: dit vraagpartikel anticipeert op een negatief antwoord (‘toch niet?’)
quin: dit voegwoord wordt onder meer gebruikt na predicaten die ‘verhinderen’ of, zoals hier, ‘twijfelen’ betekenen. We kunnen het hier gewoon met ‘dat’ vertalen.