Argumentatio-2
Paragraaf 115nunc non hanc ei rem Sex. Roscius mandavit sed, id quod multo gravius est, ipse Sex. Roscius cum fama vita bonisque omnibus a decurionibus publice T. Roscio mandatus est; et ex eo T. Roscius non paululum nescio quid in rem suam convertit sed hunc funditus evertit bonis, ipse tria praedia sibi depectus est, voluntatem decurionum ac municipum omnium tantidem quanti fidem suam fecit.
Vertaling
Maar nu heeft niet Sextus Roscius hem die opdracht gegeven maar, wat veel zwaarder weegt, Sextus Roscius zelf werd met zijn reputatie, zijn leven en zijn totale bezit door de decurionen in het openbaar aan Titus Roscius toevertrouwd. Daarvan heeft Titus Roscius zich niet een of ander kleinigheidje toegeëigend, maar hij heeft mijn client volledig van zijn landgoederen verdreven, er voor zichzelf drie uitonderhandeld en net zo weinig gewicht gehecht aan de intenties van de decurionen en al zijn medeburgers als aan zijn eigen betrouwbaarheid.
fama vita bonisque omnibus: tricolon crescens (zie thema stijlfiguren).
hunc: Sextus Roscius jr. die als cliënt naast Cicero staat. Het gebruik van hunc lijkt in dit geval letterlijk aanwijzend (in de taalkunde deiktisch genoemd) en niet verwijzend naar een eerder woord (anaforisch).
evertit – depectus est – fecit: tricolon dat de hele passage sinds §111 samenvat en schijnbaar afsluit (in §116 gaat Cicero echter toch nog op een vergelijkbare manier met een a fortiori argument door).
nunc: markeert de overgang van de hypothetische naar de werkelijke situatie.
cum fama vita bonisque: bona hier in de betekenis ‘goederen, bezittingen’.
ex eo: ‘daaruit’, een weinig precieze verwijzing naar de genoemde bezittingen.
non paululum nescioquid: lett. ‘niet een kleine ik-weet-niet-wat’, oftewel ‘niet een of andere kleinigheid’.
funditus: adv. ‘vanaf de bodem’ (fundus), ‘volledig’.
evertit bonis: evertere + abl. = ‘verdrijven / verdringen van ...’ (Pinkster s.v. 6).
depectus est: ‘heeft bedongen’ (< de + paciscor).
voluntatem ... tantidem ... fecit: ‘hij achtte de wil ... evenveel waard’ (zie Pinkster s.v. facio II.3); tantidem (gen. van tantus-dem) is een gen. pretii (vgl. §46 minoris facere).
tantidem quanti fidem suam: sc. fecit. ‘evenveel (waard), als [hij] zijn eigen trouw (waard) [achtte]’.