Argumentatio-2
Paragraaf 121non ita est profecto, iudices; non est veri simile ut Chrysogonus horum litteras adamarit aut humanitatem, non ut rei familiaris negotio diligentiam cognorit eorum et fidem. est quiddam quod occultatur; quod quo studiosius ab istis opprimitur et absconditur, eo magis eminet et apparet..
Vertaling
Zo is het zeker niet, heren rechters. Het is onwaarschijnlijk dat Chrysogonus was gevallen voor hun geleerdheid en beschaving, dat hij hun ijver en hun betrouwbaarheid door het werk in de huishouding had leren kennen. Er wordt iets achtergehouden, wat naarmate het ijveriger wordt verdoezeld en verhuld, des te meer zichtbaar wordt en tevoorschijn komt.
non ita est profecto: de kennelijke weigering van Chrysogonus (of Erucius) om de slaven van S. Roscius sr. te laten getuigen wordt door Cicero voorzien van een ironische verklaring (§120) die vervolgens onderdeel wordt van een nieuw element: Capito, Magnus en Chrysogonus hebben kennelijk iets te verbergen, maar Cicero, en de rechters met hem, doorziet dat spel.
litteras aut humanitatem: varieert litteris et urbanitate uit §120.
opprimitur et absconditur – eminet et apparet: twee keer gebruikt Cicero een verdubbeling van het werkwoord ter versterking van de zin.
adamarit ... cognorit: de gesyncopeerde vormen van ad-amaverit en cog-noverit.
rei familiaris: zie aantekening §43.
est quiddam: als een zin begint met een vorm van esse, kunnen we in het Nederlands meestal ‘Er ...’ vertalen, zoals hier ‘Er is iets’.
quo studiosius ... eo magis: ‘wes te ijveriger ... des te meer’ oftewel, in correct Nederlands, ‘hoe ijveriger ... hoe meer’ (quo en eo zijn abl. mensurae om “de mate waarin” aan te geven).