Argumentatio-2

Paragraaf 87

avaritiam praefers qui societatem coieris de municipis cognatique fortunis cum alienissimo. quam sis audax, ut alia obliviscar, hinc omnes intellegere potuerunt quod ex tota societate, hoc est ex tot sicariis, solus tu inventus es qui cum accusatoribus sederes atque os tuum non modo ostenderes sed etiam offerres. inimicitias tibi fuisse cum Sex. Roscio et magnas rei familiaris controversias concedas necesse est.

 

Vertaling

U toont openlijk uw hebzucht en gaat een verbond aan met een wildvreemde over het bezit van een medeburger en nauwe verwant. Hoe brutaal u bent kan iedereen hieruit afleiden, om de rest maar buiten beschouwing te laten, dat van de hele bende, dat wil zeggen van zoveel schurken, u als enige bereid gevonden werd om bij de aanklagers te gaan zitten en uw schaamteloze gezicht niet alleen te tonen maar er zelfs mee te koop te lopen. U moet toegeven dat u vijandschap had met Sextus Roscius en grote onenigheid over het familievermogen.

societatem – ex societate ... solus: de samenzwering is al vaker genoemd (zie §20 en 86); hier benadrukt Cicero dat binnen de groep misdadigers Magnus bijzonder opvalt door zijn lef. Dat doet hij door het polyptoton (zie thema stijlfiguren) en de alliteratie.

societate, hoc est ... sicariis: met dezelfde s-alliteratie markeert Cicero een opvallende antithese: de (in principe neutrale, zie context) term societas wordt hier hergedefinieerd als groep van sicarii, dus als moordbende.  

cognati – alienissimo: antithese (zie thema stijlfiguren) die aantoont dat Magnus’ hebzucht in strijd is met de natuurlijke familiegevoelens. alienissimus is natuurlijk Chrysogonus.

audax: krijgt de meeste nadruk, ook omdat audacia een belangrijk leitmotiv van de speech is (zie §7).

os – ostenderes – offerres: opnieuw een opvallende alliteratie, met name door de keuze van het hier verrassende woord os (in plaats van facies, vultus etc.). os verwijst daarbij op een bepaalde vorm van brutaliteit.

controversias concedas: de derde alliteratie van deze alinea; de alliteraties zorgen er in dit stuk zeker voor dat de zeer beknopte samenvattingen toch goed in het gehoor van de luisteraar liggen.

societatem coieris de … fortunis: het is opvallend dat Cicero hier, net als in §21, de term societas gebruikt; deze term slaat normaliter op een keurige op wilsovereenstemming berustende overeenkomst tot samenwerking maar duidt hier een misdadig complot aan.

qui ... coieris: de coni. in de relatieve bijzin heeft hier een causale waarde (“omdat je ...”). 

hinc: ‘hieruit, op grond hiervan’ (uitgelegd in de volgende quod-bijzin).

inimicitias tibi fuisse: dativus possessivus.

rei familiaris: ‘vermogen, kapitaal’.

concedas necesse est: ‘het is noodzakelijk dat je toegeeft’ oftewel ‘je moet toegeven’. Omdat concedas een zgn. argumentsbijzin is (een niet-weglaatbare bijzin, in dit geval met de functie van subject), is het voegwoord ut in het Latijn weglaatbaar.