Argumentatio-2
Paragraaf 89haec tu, Eruci, tot et tanta si nanctus esses in reo, quam diu diceres! quo te modo iactares! tempus hercule te citius quam oratio deficeret. etenim in singulis rebus eius modi materies est ut dies singulos possis consumere. neque ego non possum; non enim tantum mihi derogo, tametsi nihil adrogo, ut te copiosius quam me putem posse dicere. verum ego forsitan propter multitudinem patronorum in grege adnumerer, te pugna Cannensis accusatorem sat bonum fecit. multos caesos non ad Trasumennum lacum, sed ad Servilium vidimus.
Vertaling
Als jij, Erucius, zoveel sterk materiaal tegen een beklaagde had, hoe lang zou je dan spreken, hoe zou je pochen! Bij Hercules, eerder tijd dan woorden zou je tekortkomen. Want voor elk afzonderlijk punt is er zo’n overvloed aan materiaal dat je er telkens een hele dag aan zou kunnen spenderen. Niet dat ik dat niet zou kunnen. Immers, hoewel ik niet aanmatigend ben wil ik mezelf niet tekortdoen. Ik denk niet dat jij uitvoeriger kunt spreken dan ik. Maar ik word misschien vanwege de grote schare van verdedigers geteld als één van de massa, terwijl de ‘slag bij Cannae’ jou tot een vrij goede advocaat heeft gemaakt. Wij hebben er velen vermoord gezien, niet bij het Trasimeense meer maar bij het bassin van Servilius.
Van hier tot §91 volgt een kleine digressio (uitweiding) over de proscripties die net afgelopen zijn. Cicero veroordeelt deze tijd niet helemaal, hoewel die voor velen in Rome ongetwijfeld traumatisch was – als hij dat wel zou doen, zou hij Sulla bekritiseren, en dat vermijdt hij in zijn speech. Hij bekritiseert wel degenen die zoals Chrysogonus de proscripties gebruikt hebben om wraak te nemen op persoonlijke vijanden of om winst te maken (wat blijkbaar vaker voorkwam, zie §94).
Eruci: Misschien heeft Cicero gemerkt hij dat het kleineren van Erucius bij het publiek tot nu toe goed aankwam, want niet voor het eerst draait Cicero zich van de rechters weg om de aanklager, Erucius, direct aan te spreken (apostrophe). Zoals elders, zijn zijn woorden tegen Erucius vol van bijtende ironie. Misschien parodieert Cicero in deze passage de stijl van Erucius.
neque ego non possum: litotes (zie thema stijlfiguren).
derogo – arrogo: spel met twee composita van hetzelfde werkwoord die het tegenovergestelde betekenen.
pugna Cannensis: Cicero gebruikt de beroemde veldslag tegen Hannibal waarbij veel Romeinen sneuvelden als metonymie voor de proscripties die eveneens veel slachtoffers kenden. Waarschijnlijk was ‘de slag bij Cannae’ al vroeger een soort vaste uitdrukking geworden voor een bloedbad.
quam diu diceres: de kritiek die Cicero hier uit is dat Erucius niet op bij de stof passende wijze kan spreken. Het aptum (Grieks to prepon), de gepastheid van een speech, was een van de belangrijkste retorische deugden. Het is ironisch omdat Cicero zelf na zijn dood soms bekritiseerd werd dat hij in zijn pleidooien te lang van stof was, bijvoorbeeld in Tacitus’ Dialogus de oratoribus 20.
multitudo patronorum: Cicero heeft vanaf het begin duidelijk gemaakt dat hij een van vele mogelijke verdedigers van Roscius is, zie §1a. Hier geeft hij daar een extra draai aan door dat te contrasteren met de massale dood van aanklagers tijdens de proscriptie (zie §90).
te ... sat bonum accusatorem: Erucius is dus alleen door de dood van de meeste werkelijk goede aanklagers tot zijn functie gekomen – hij is dus sat bonus (‘best OK’) tussen al de overige tweede- en derderangs aanklagers die nog over zijn.
pugna Cannensis – ad Trasimenum lacum – ad Servilium [lacum]: een best ingewikkelde grap. Van de slag bij Cannae, waar Hannibal in het jaar 216 v.Chr. Rome een van de grootste verliezen uit haar geschiedenis toebracht, gaat Cicero naar een andere slag waarbij de Romeinen eveneens van Hannibal verloren, die bij het Trasimeense Meer (217 v.Chr.). Dat geeft hem de mogelijkheid om daarna via het woord lacus de overgang te maken naar de Servilius lacus, een klein bassin op het Forum Romanum waar tijdens de proscripties de hoofden van de ter dood gebrachte mensen tentoongesteld werden.
nanctus esses: coni. plusquamperfecti van nanciscor ‘verkrijgen’, hier ‘aantreffen, vinden’.
quo te modo iactares: se iactare betekent ‘pochen, pralen, opscheppen’.
materies: ‘materiaal, stof’ (om over te praten).
tantum: ‘zoveel’, uitgelegd in de volgende ut-bijzin.
derogo ... arrogo: de werkwoorden de-rogare en ad-rogare zijn antoniemen; als sibi aliquid arrogare ‘zich iets aanmatigen’ betekent, dan betekent sibi aliquid derogare letterlijk ‘zich iets afmatigen’, oftewel ‘zichzelf tekort doen’.
copiosius: bijwoord in de comparativus (‘overvloediger, welbespraakter’).
annumerer: de coni. drukt een mogelijkheid uit (vgl. forsitan).
sat bonum: ‘behoorlijk goed’; sat is de verkorte vorm van satis (‘voldoende, genoeg’).