Argumentatio-2

Paragraaf 97

occisus est a cena rediens; nondum lucebat cum Ameriae scitum est. quid hic incredibilis cursus, quid haec tanta celeritas festinatioque significat? non quaero quis percusserit; nihil est, Glaucia, quod metuas; non excutio te, si quid forte ferri habuisti, non scrutor; nihil ad me arbitror pertinere; quoniam cuius consilio occisus sit invenio, cuius manu sit percussus non laboro. Vnum hoc sumo quod mihi apertum tuum scelus resque manifesta dat: Vbi aut unde audivit Glaucia? qui tam cito scivit? fac audisse statim; quae res eum nocte una tantum itineris contendere coegit? quae necessitas eum tanta premebat ut, si sua sponte iter Ameriam faceret, id temporis Roma proficisceretur, nullam partem noctis requiesceret?

 

Vertaling

Hij werd vermoord toen hij terugkwam van een maaltijd. Het was nog niet eens licht toen het in Ameria bekend werd. Wat betekenen deze ongelofelijke snelle rit, deze grote snelheid en haast? Ik vraag niet wie er gestoken heeft, u hoeft nergens bang voor te zijn Glaucia. Ik fouilleer u niet, ik onderzoek niet of u misschien een wapen hebt gedragen. Ik beschouw dat niet als mijn taak, omdat ik erachter wil komen wie het brein achter de moord was, door wiens hand hij geveld werd houdt me niet bezig. Dit ene punt haal ik eruit dat mij wordt aangereikt door uw onverbloemde misdaad, Magnus, een zaak die volledig duidelijk is: waar en van wie heeft Glaucia het gehoord? Hoe wist hij het zo snel? Neem aan dat hij het direct gehoord heeft; wat dwong hem om zich in één nacht met zo’n lange reis te haasten? Welke enorme noodzaak zette hem onder druk om, als hij op eigen initiatief de reis naar Ameria maakte, op dat late tijdstip uit Rome te vertrekken en de hele nacht geen rust te houden?

cursus – celeritas – festinatio: het tricolon (zie thema stijlfiguren) benadrukt de grote haast die Glaucia zou hebben gehad, zie ook onder context.

percusserit – percussus: neemt het ongebruikelijke percussor (§93) weer op.

non quaero – non excutio – non scrutor: tricolon waarmee Cicero (vergelijkbaar met een praeteritio) zegt dat hij nu niet wil onderzoeken of Glaucia de moordenaar is. Natuurlijk suggereert hij precies dat ermee (zie ook §98).

Glaucia: Cicero spreekt Glaucia kort toe (apostrophe) in twee zinnen. Ervoor en erna richt hij zich tot Magnus en vanaf 98 spreekt hij zijn primaire publiek, de rechters, weer toe.

quoniam cuius consilio [occisus]: de drievoudige q/c-alliteratie (met daarbovenop een opvallende dubbele c-klank in het volgende woord) legt de nadruk op het punt dat Cicero wel wil onderzoeken.

apertum tuum scelus resque manifesta: het chiasme (zie thema stijlfiguren) benadrukt dat Magnus’ schuld an sich al zo evident is dat Cicero nu met detailvragen bezig is.

a cena rediens – nondum lucebat: dat betekent dat het al later op de avond was toen vader Roscius vermoord werd (eerder, in §19, heeft Cicero specifieker gezegd dat het tijdens het eerste uur na zonsondergang was). Glaucia kwam nog voor zonsopgang in Ameria aan. Van Rome naar Ameria was het ongeveer 90 km (zie plattegrond bij §20). We weten niet precies in welke maand van het jaar het proces zich afspeelde (waarschijnlijk in het vroege voorjaar, maar zelfs wanneer de nacht redelijk lang is, is dat een behoorlijke afstand om 's nachts af te leggen). Zie ook het einde van deze paragraaf: Glaucia moet de hele nacht op een of meerdere snelle paarden gereden hebben en kan niet geslapen hebben. Cicero wijst de rechters erop dat ze deze ongelooflijke snelheid moeten interpreteren. De formulering als vraag (quid significat?) maakt de rechters nieuwsgierig naar een verklaring. 

Nihil est, Glaucia, quod metuas: Zowel degene die in opdracht een moord pleegde als degene die de opdracht tot moord gaf, was strafbaar (Pauli Sententiae 5,23,10). Essentieel element voor moord was (en is) opzet. In theorie zou Glaucia dus kunnen worden aangeklaagd, maar Cicero stelt hier dat hij dat nu niet van plan is.

percusserit: coni. in indirecte vraagzin.

si ... habuisti: hier si in de betekenis ‘om te zien of’, zie Pinkster s.v. si 4. Door een indicativus (habuisti) te gebruiken, suggereert Cicero dat hij inderdaad ‘iets van een zwaard’ bij zich heeft gehad.

quid: = aliquid (na si, nisi, num en ne, gaat ali- niet met quis’je mee).

forte: ‘misschien, soms’ (bijwoord).

ferri: gen. partitivus bij quid.

qui: ‘hoe’ (bijwoord).

fac: ‘stel, gesteld dat’ (Pinkster s.v. facio I.19); we moeten in gedachten als subjectsaccusativus eum of Glauciam aanvullen.

tantum itineris: ‘zo’n lange reis’ (lett. ‘zoveel (van) reis’).

tanta: bij necessitas (‘welke zo grote noodzaak’); de woordschikking maakt duidelijk dat tanta enigszins predicatief (dubbelverbonden) begrepen moet worden (‘welke noodzaak, omdat hij zo groot was, noopte hem ...’).

id temporis: ‘op dat tijdstip’ (vgl. tantum itineris in de vorige zin).

Roma: abl. separativus (‘uit Rome’).