Argumentatio-3
Paragraaf 138verum longe aliter est; nil horum est, iudices. non modo non laedetur causa nobilitatis, si istis hominibus resistetis, verum etiam ornabitur. . etenim qui haec vituperare volunt Chrysogonum tantum posse queruntur; qui laudare volunt concessum ei non esse commemorant. ac iam nihil est quod quisquam aut tam stultus aut tam improbus sit qui dicat: 'vellem quidem liceret; hoc dixissem.' dicas licet. 'hoc fecissem.' facias licet; nemo prohibet. 'hoc decrevissem.' decerne, modo recte; omnes approbabunt. 'hoc iudicassem.' laudabunt omnes, si recte et ordine iudicaris.
Vertaling
Maar het zit heel anders: niets van die dingen, heren rechters, is gebeurd. Niet alleen zal de zaak van de adel, als u deze lieden weerstaat, geen schade ondervinden, maar die zal juist nog edeler worden. Want wie de huidige stand van zaken wil bekritiseren, beklaagt zich erover dat Chrysogonus zo machtig is. Maar wie de situatie wil loven, verklaart dat hem die macht nooit verleend is. Maar er is geen enkele reden waarom iemand zo dwaas of onbeschaamd zou zijn om te zeggen: ‘Ik zou willen dat het mocht, dan zou ik dat gezegd hebben.’ Zeg het dan. ‘Ik zou dat gedaan hebben.’ Doe het dan, niemand verbiedt het. ‘Ik zou dat besloten hebben.’ Besluit het dan maar, als het maar juist is. Iedereen zal het ermee eens zijn. ‘Ik zou dat geoordeeld hebben.’ Iedereen zal je prijzen, als je oordeel juist en naar behoren zal zijn.
vituperare volunt: de alliteratie markeert hetgeen Cicero als aansporing voor allen formuleert, namelijk Chrysogonus’ gedrag te kritiseren. Een vergelijkbaar effect heeft de alliteratie concessum … commemorant: zelfs als iemand hem prijst, herinnert hij met zijn lof aan de onwettige macht van Chrysogonus.
stultus – improbus: het eerste bijvoeglijke naamwoord verwijst naar inzicht in de huidige situatie, het tweede naar het morele karakter. Cicero zet de keuze dus niet als vrij neer: iedereen die verstand heeft en ethisch wil handelen, moet Cicero’s mening over Chrysogonus delen.
hoc dixissem … hoc iudicassem: Cicero kiest voor een fictief gesprek (een soort altercatio, zie §43). De eerste zinnen zijn nog algemeen geformuleerd zodat iedereen in het publiek aangesproken kan zijn; met de laatste term, iudicare, wordt echter duidelijk dat Cicero het tegen de rechters heeft. Door de rechters zo expliciet als potentiele lafaards aan te vallen toont hij behoorlijke lef. Verbonden met de extreme parallelie van de zeer eenvoudige zinnen is dit een heel overtuigend middel dat Cicero als zelfverzekerd laat overkomen (zijn antwoorden worden steeds langer en beslister).
verum: ‘maar’ (niet te verwarren met vero en vere).
si istis hominibus resistetis: merk op dat Cicero hier een indicativus (fut.) gebruikt, waarmee hij het niet als mogelijkheid maar als feit presenteert.
haec: ‘deze dingen’, i.e. de huidige stand van zaken.
qui laudare volunt: door de parallelle zinsbouw is duidelijk dat we haec als object moeten begrijpen.
concessum ei non esse: het niet uitgedrukte subject van deze a.c.i. is de macht van Chrysogonus (tantum posse).
nihil est quod: ‘er is geen reden waarom’ (zie Pinkster s.v. quod1 I.2).
quisquam: zie §33.
qui dicat: blijkens tam heeft de coni. in deze relatieve bijzin een consecutieve waarde (‘zo dwaas of zo ombeschaamd, (zo)dat hij zegt’).
vellem ... dixissem ... fecissim ... decrevissem ... iudicassem: irrealis. iudicassem is de gesyncopeerde vorm van iudicavissem.
vellem quidem liceret: het voegwoord ut (voor liceret) is weggelaten; dit is grammaticaal mogelijk indien het om een niet-weglaatbare bijzin gaat (vellem vereist immers een object). Hetzelfde verschijnsel vinden we bij dicas licet (= licet ut dicas) en facias licet (= licet ut facias).
iudicaris: gesyncopeerde vorm van iudicaveris (fut. ex.).